woensdag 20 maart 2013

Peerke Donders en pater Damiaan: twee Brabanders uit de 19e eeuw

Uit: Vrij & Bevrijdend Redemptoristen Nu, Contactblad CSSR-2009-1 Auteur: P. Rogier van Rossum SS.Cc. Leuven [...] speciaal nummer, dat wordt uitgegeven in het kader van het tweehonderdste geboortejaar van de Zalige Petrus Donders. In dit jaar vinden veel bijzondere activiteiten plaats en verschijnen verscheidene publicaties. Vrij & Bevrijdend wil niet achterblijven. [...]  benaderden we pater Rogier van Rossum SS.Cc. uit Leuven, de missioloog die de Redemptoristen zo goed kent en zo veel met hen heeft samengewerkt. Hij maakt een vergelijking met die tijdgenoot van Peerke, die in veel punten vergelijkbaar is: Damiaan De Veuster. Zodoende hopen we Peerke in een breed perspectief te plaatsen.

Petrus Donders (1809-1887) was een frêle manneke dat als weverskind zelf al vroeg moest aanpakken, pas laat kon gaan 'leren' en, op het Bossche seminarie opgeleid, priester kon worden gewijd omdat hij in dienst zou treden van het bescheiden katholieke gemeenschapje in Suriname. Toen hij daar de Redemptoristen het missiewerk zag overnemen, deed hij bij hen een kort noviciaat, ging door met hetzelfde werk en meest vanuit de zelfde plaats: Batavia, een melaatsenkolonie. Pater Petrus [Peerke) stierf er hoogbejaard, maar niet nadat hij zijn leven lang ijverig poogde ook contact te leggen met de oorspronkelijke indiaanse bevolking en met de Afrikaanse mensen die het slavenregime waren ontvlucht en hun eigen bestaan hadden opgebouwd. Een vurig bidder, immer bezig met zieken en gezonden, terwijl hij zich 's avonds een pijpje veroorloofde. De kokkin kon aan hem geen eer behalen, terwijl hij van het gezelschap van mensen genoot. Vlak na zijn dood werd al gedacht aan de "eer der altaren", maar zelfs de redemptoristen konden daar nauwelijks gang in krijgen. Zalig verklaard werd hij in 1982. Zijn laatste biograaf J. Robert Fenili stelt de vraag waarom dit zo lang op zich liet wachten en schrijft dan: "De eerste schuldige was Pater Peerke zelf. Hij was zo gewoon, niet opdringerig, rustig, nederig tot in de mate dat er niets 'heroïsch' was aan hem". Bovendien - volgens Fenili - vonden de Romeinse onderzoekers dat ze de loftuitingen over Peerke van eenvoudige mensen niet konden vertrouwen: "Veel van deze mensen waren onopgevoed en erg oud, ze konden dus niet oordelen over het innerlijk leven en zagen enkel de uiterlijke dingen". Zijn beste Nederlandse biograaf, pater Kronenburg, de man van "Neerlands Heiligen", brengt Donders op het kopblad, op een serene wijze de handen neerleggend op twee mensen die voor negers moeten doorgaan. Op de achtergrond zie ik een mens op krukken waarin ik denkelijk een melaatse moet onderkennen.

De Veuster
Damiaan De Veuster (1840-1889) was een bonkige zoon uit een ondernemende boerenstand. Terwijl zijn ouders hem over de taalgrens stuurden om zich te bekwamen in handelsonderwijs en Franse taal, opteerde hijzelf voor het kloosterleven in Leuven, waar zijn broer al eerder bij de Picpussen was ingetreden. Hij werd priester-kandidaat door als koorbroeder ijverig Latijn te studeren, maakte zijn noviciaat in Parijs waar hij in elk geval aangestoken kon worden door het enthousiasme dat daar hing rond de misslonering in Oost Oceanië en Chili. Hij ontmoette er in elk geval de bisschop van Tahiti, Jaussen, een man met culturele-antropologische kwaliteiten. Hij studeerde aan de minor cursus filosofieen theologie in Leuven en stelde zich beschikbaar om in de plaats van zijn zieke broer naar de missie op de Sandwicheilanden te gaan, een schielijke beslissing Pater Damiaan De Veuster die karakteristiek voor hem zou worden. Van de familie werd afscheid genomen in Scherpenheuvel. Vanuit Bremen scheep gegaan en op Hawaï aangekomen liet bisschop Maigret hem een spoedcursus theologie volgen en aldra de priesterwijding. Binnen de kortste keren kon hij zich priester-missionaris weten. Hij werd een groot en snel doper en leerde in de praktijk dat zo'n praktijken geen volharding garandeerden. Hawaï was nog een eigenlands vorstendom, maar werd van alle kanten onderste boven gelopen door wetenschappelijke onderzoekers, emigranten van over heel de wereld, walvisvaarders, enz. die tal van infectieziektes meebrachten. Zwaar protestantse invloed op het regeringsbestel was niet genoeg geweest om de katholieke missie buiten de deur te houden. Hawaï hoorde nog niet tot de Amerikaanse federatie. De zich snel verspreidende melaatsheid dwong de regering tot afzonderingsmaatregelen en uiteindelijk tot de melaatsennederzetting op het schiereiland van Molokai, waarvan geen terugkeer mogelijk was. De regering zocht naar vaste pastorale verzorging en het was niet vreemd binnen de gespannen religieuze verhoudingen in de archipel, dat de katholieke missie als eerste en enige toehapte. Bisschop Matgret vroeg om vrijwilligers die elkaar zouden verbeurten op Molokai. Damiaan was de eerste die zich aanbood en Damiaan bleef. Eerst en vooral bleef hij er de missionaris, die kerken bouwde, catechese verzorgde, de laatste sacramenten toediende, doden begroef. Maar hij deed ook allerhande voor het arrangeren van de best voorhanden medische verzorging, waarvoor hij voortdurend met de regeringsautoriteiten in de slag ging en meest met voorbijgaan van zijn religieuze overheden beroep deed op geldschieters waar ter wereld ook. Hij had er weinig gevoel voor dat hij met zijn contacten de precaire positie van de katholieke missie nog meer op het spel zette. Damiaan liep zelf de melaatsheid op en leefde dus jaren met het verwijt dat je zo'n besmetting niet zomaar krijgt. Zijn "wijmelaatsen" heeft overigens nooit geleid tot een soort religieus schrikbewind. Molokaiwerd geen eenmanszaak, hoe moeilijk het Damiaan ook viel zijn werk te delen met medebroeders. Telkens deed Damiaan vaak ontroerende pogingen op 'het eiland van de verdoemden' een religieus leven te leiden dat niet verschilde van de 'oefeningen' in Leuven of Parijs. Op het einde van zijn leven kreeg hij interessante medewerkers en bewonderaars on- der schrijvers en schilders. 14 april 1889 stierf hij, 49 jaar oud. Het waren niet zijn religieuze overheden op Hawaï, maar die van België die aandrongen op de 'eer der altaren'. Bij Damiaan lag er zeker meer op de weg naar zaligverklaring dat Romeinse instanties stoorde dan bij Donders. Damiaans resten werden in 1936 naar Leuven overgebracht. De bibliografie over hem is indrukwekkend en een van zijn mooiste beelden bevindt zich in het Capitool in Washington. Uiteindelijk werd het 1995 toen Damiaan in Brussel werd zalig verklaard.

Edele wilden
Uit deze summiere biografische schetsen moge blijken dat de omstandigheden waarbinnen Donders en De Veuster hun missionarisleven inhoud gaven wel zeer in het voordeel van De Veuster uitpakten. De Stille Zuidzee, de Sandwicheilanden van de 'edele wilden' en captain Cook, nog geen kolonie, een heuse eigenlandse Koninklijke familie, prinsessen die zich voor melaatsen interesseerden, protestanten die bedelden voor een katholiek misauteurs die over hem schreven, bekende artiesten die hem uitbeeldden, en bovenal: Damiaan werd zèlf melaats. Dat was toch wat anders dan het Suriname waar Nederland nog tot 1863 de slavernij liet bestaan en het liefst een uithoek bleef in het geheugen daaromtrent. "Daar werd iets groots verricht", zeiden de Nederlanders wel van de Oost (Indië) ,niet van de West. Damiaan De Veuster werd een heilige voor iedereen, de "grootste Belg", Donders bleef tot de eigen katholieke kring beperkt. Gelukkig horen, althans in de Nederlandse missiepubliciteit, Damiaan en Donders bij elkaar. "Bisschop Hamer stond niet alleen in zijn verering. De 'heldendaden' van pater Damiaan de Melaatse, van Peerke Donders, van Father Felix Westerwoudt werden een levend bestanddeel van het katholieke bewustzijn". (Jan Roes, Het Groote Missieuur. 1915-1949, blz. 41) Vlaanderen kent ook een trio: Lievens, de Smet en Damiaan. Ik wil in dit artikel niet gaan minnen en plussen over beide missionarissen, maar laten zien hoe beide missionarissen uit dezelfde bronnen 'op de weg van de ander kwamen', die verlichten, en lijdend en biddend door het leven gingen.  

Een en hetzelfde religieus en missionair beleven
Ik denk dat er ten tijde van Donders en De Veuster op kerkelijk en religieus gebied hechter contacten waren tussen de beide Brabanden dan op dit moment. Hoe anti-of contrarevolutionair de meeste katholieken in België en Nederland ook waren, hun kerken profiteerden optimaal van de 'vrijheden' die de Franse Revolutie en de Belgische opstand hen brachten. Na het bewind van de Oostenrijkse 'keizerkoster' , die functioneler kloosters wilde (hij sloot 150 kloosters van contemplatieven) en meer 'professionaliteit' in het pastoraat, had de Franse Revolutie een eind gemaakt aan de Leuvense theologische faculteit waar ook het merendeel van de Nederlandse pastores werd gevormd. Het Bossche vicariaat slaagde er snel in om met hulp van in Leuven op de straat gezette professoren een eerste eigen grootseminarie van de grond te krijgen. Donders heeft in elk geval geprofiteerd van deze connectie. Nederland had dus tot dan toe een voornamelijk universitair gevormde clerus. Damiaan studeerde in Leuven, toen men net bijgekomen was van de bemoeienissen van WillemI met de Leuvense opleiding. Na zijn middelbare studies probeerde Donders, gewezen op een mogelijke toekomst als missionaris in de Nieuwe Wereld, in te treden bij de Belgische jezuïeten, redemptoristen en franciscanen. Zij wezen hem allen af, maar Donders was wel een van de vele Nederlanders die de weg zochten in kloosterlijk België. De regulieren waren in België nog volop bezig de slagen die hen door de keizer-koster en de Franse Revolutie waren toegebracht te boven te komen. Een voor het pastoraat, ook in Noord-Brabant, belangrijke orde als die van de Norbertijnen, zag zijn mensen nog verspreid over allerlei pastorieën, maar had zijn abdijen nog niet terug. Donders die in april 1840 in Mechelen zijn lagere wijdingen ontving en subdiaken werd, was te vroeg om bij de Picpussen in Leuven intrede te vragen. Aartsbisschop Zwijsen zou zijn eerste 'fraters' wel voor hun noviciaat naar Leuven sturen.

Missionarissencollege 
Bonamie, tweede generaal overste van de Picpussen in Parijs, nog een tijdje residerend bisschop van Smyrna, had van de Propaganda Fide in Rome het verzoek ontvangen in België een college voor toekomstige missionarissen te beginnen. Bonamie koos en kocht daarvoor in Leuven in 1840 het universitaire college van Divaens, een initiatief dat door het Belgisch episcopaat volledig werd ondersteund. Deze stichting trok onmiddellijk veel kandidaat-missionarissen, vooral uit België zelf, maar ook uit het Rijnland en Nederland. Vanuit dit klooster werd in 1845 het 'Werk van de Heilige Kindsheid' gesticht en ettelijke andere genootschappen. Picpus werd een belangrijke uitvalsbasis voor wat later de Pauselijke Missiegenootschappen zouden worden. De grote missiepublicatie uit die tijd, de Annales de la propagation de la foi; publiceerden veel brieven van de Picpusmissionarissen in Oceanië en uit Donders eigen brieven blijkt dat hij dit tijdschrift ook op het grootseminarie had leren kennen.  

Open grens
Alvorens op dit missionaire netwerk terug te komen, lijkt het wel duidelijk dat de grens tussen beide Brabanden zeer open was. Scherpenheuvel was voor Noord en Zuid een belangrijke bedevaartsplaats en de beginnende volksmissies - in Nederland uitgaande van het eerste toegestane klooster van Wittem - kenden gemengd Belgisch-Nederlandse teams met alle daarbij horende genootschappen, devoties en huisbladen. Wat de Picpuspaters in Leuven deden: genootschappen stichten, devoties uitdragen, blaadjes verspreiden had niets uitzonderlijks. Mensen konden meebidden, mee-offeren, duidelijk verantwoording afleggen voor kleine giften, elke maand opgebracht. Ze werden als het ware in de ordes- of congregatiefamilie opgenomen en stonden weldra hun kinderen af om aan dat werk mee te doen. Dit werkte waar de staat niet meer of nog niet afschoof en de bisschoppen aan hun eigen noden prioriteit gaven. In de geschriften over Donders is er slechts sprake van één blad: de Annales de la Propagation de la Foi; maar het kunnen er meer geweest zijn. In Damiaans familie ontbraken ze in elk geval niet. Ze waren dé levenslijn van de opkomende missionaire congregaties. Van lieverlede konden de mensen lezen over wat hun kinderen al over the world mee te delen hadden.

Zusters van Cluny 
De vrouw die als een spin in het net achter deze volkse basis van missie staat is de Franse zuster Arme Marie Javouhey, stichteres van de Zusters van Cluny. Zij streed heel haar leven tegen de slavernij, stuurde haar zusters naar het eiland Bourbon en naar Senegal en leidde zelf een curieuze volksplanting in Frans Guyana, graf van tal van Afrikaanse slaven, maar ook van vele geestelijken tijdens de Franse Revolutie. Zij had nauwe relaties met Lyon sinds 1820 hét centrum van de uitgaande missie, van de Verbreiding van het geloof, en eerste mogelijkheid voor van de staat onafhankelijke fmanciering. Het werk van Javouhey kent voor de opkomende missie vanuit Vlaanderen en Nederland ettelijke belangrijke aanwijzingen. De missie had nog contacten met de Franse staat en vooral dan met de marine die baat had bij vrouwelijke religieuzen die opkwamen voor de directe behoeften van de mensen: soldaten, hun 'gezinnen', de weeskinderen, de vrijgelaten slaven, de gevangenen. Hoe vaak het Franse bestuur ook van gezindheid wisselde, dit soort zusters had men altijd nodig. Soms moest met de geestelijkheid er maar bij nemen. Het waren ook voornamelijk zusters die met name in Amerika de band herstelden of vasthielden tussen 'de missie' van voor de Franse Revolutie en die van erna. Vooral de opbouw van de katholieke kerk in Noord Amerika heeft veel aan deze Angelsaksische relatie van de Franse kerk te danken. De eerste gelden van Lyon gingen daar ook heen. Van daaruit schreef in 1801 François René Chateaubriand zijn Atala. het verhaal van de bekering van een Indiaans meisje, en in 1802 zijn dichterlijk apologetisch werk Legenie du Christianisme. Na zijn reizen door het Nabije Oosten volgde nog in 1809 zijn Les Martyrs. Het werk van deze fransman behoorde tot de kleine bibliotheek van de stichter van Picpus.

Romantische geloofsheld
Chateaubriand is niet de uitvinder van 'de goede wilde' noch van de gevoelsreligiositeit, zo kenmerkend voor zijn werken. Hij gaf wel vorm aan een bestaande en door hem invloedrijk geworden missiemode. Zijn schepping was die van de romantische geloofsheld. Na Chateaubriand kennen we tussen 1803 en 1824 drie herdrukken van de Lettres édifianies et curieuses. In 1823 komen de Annales de la Ptopagation de la Foi uit. Deze geschriften met een brede opvatting van missie (iets van een volksplanting) en met vrouwelijke religieuzen in een belangrijke rol (ze waren ook eerder dan de paters Redemptoristen in Suriname) hoorden in elk geval tot de huisbibliotheek van de Picpussen. Ze waren ook vlug in Nederland. Het Lyonse Genootschap tot voortplanting des Geloofs kwam via Le Sage reeds in 1830 in Nederland tot stand, het Genootschap der Heilige Kindsheid in 1843. Juist omdat de 'katholieke pers' (De Godsdienstvriend) er veel aandacht aan besteedde, moet Donders ze ook gekend hebben, 'onze eerste vensters op de wereld'. De man die Donders tot priester wijdde en uitzond naar Suriname' Mgr C.L. van Wijckerslooth, procurator van de missies in Oost en West Indië, zat er midden in. 

Theologica Moralis
Of en hoe de Redemptoristen met hun Italiaans-Oostenrijkse oorsprongslijn in deze hoofdzakelijk Franse dynamiek terecht gekomen zijn (Elzas, het Rijnland?), is me onbekend. Voor de Redemptoristenlezer is het denkelijk leuk om te weten dat toen Damiaan in 1863 naar Hawaï vertrok en afscheid nam van de zieke broer-confrater die hij verving, van deze nog een laatste geschenk meekreeg: de Theologia Moralis van Alfonso de Liguori. "Het boek zou Damiaan in de biechtstoel van pas komen, want de 'wilden' zouden hem de meest afschuwelijke zonden opbiechten. De juiste strafmaat bepalen was belangrijk", aldus de zieke broer. Ik verwijs hiervoor naar Hilde Eynikel, Damiaan. De definitieve biografie. Eynikel zet veel tussen aanhalingstekens zonder de bron aan te geven. Ik vind dit geschenk en de opdracht om meer redenen nogal explosief. Damiaan heeft heel zijn leven een biecht-tic gehad. Die dankt hij toch niet aan dit typische geschenk van zijn broer. Als je hier de Antoniusberg afdaalt loop je vanzelf tegen het Hollands College op waar eeuwenlang de priesters voor de 'Hollandse Missie' werden gevormd en waar Jansenius praeses is geweest. Je kunt naast het College nog het torentje vinden met de slaapkamer van deze ijselijk vrome en ascetische mens. Dat was niet de wereld van Alphonsus. Trouwens ook niet meer van de Leuvense Theologische Faculteit die in Damiaans studietijd meermalen Rome's wensen voor kennisgeving aannam. Vraag blijft of dit soort theologische nuanceringen en twisten ook werkelijk het pastoraat raakten in plaatsen als Tilburg of Tremelo- Ninde waar men niet alleen moest vechten tegen honger en voor gezondheid, maar waar de beste pastoor degene was die als allemansvriend boven de locale twisten en familieruzies kon uitstijgen, waar her en der mensen zich gedwongen zagen naar de eerste industriebekkens te trekken of zelfs naar Amerika om een nieuw leven te beginnen. Damiaan en Donders waren niet de enigen die huis en vaderland verlieten; miljoenen Europeanen verlieten de (hun) Oude Wereld midden 19e eeuw. Maar armoe was niet de reden voor hun mobiliteit. Zij gingen om 'zielen te redden'. basis van heel de 19e eeuwse missionering, gewonnen uit eeuwen van volksmissie in Europa. We kunnen ons momenteel nauwelijks voorstellen hoe diep 18e eeuwse ervaringen in de volksmissies hebben bijgedragen aan de overtuiging dat "het de wil van God is dat alle mensen gered worden". De inzet was de 'nabije God'. Hoe deze gelovigheden langzaam zijn gewonnen vanuit de volksmissies laat Louis Chatellier zien in zijn studie La réligion des pauvres. Les sourees du christianisme moderne XVIe - XIXe siedes. De volksmissionarissen werden vaak wanhopig van de ingeslepen familie- en dorpsruzies die een goed leven onmogelijk maakten. Er lijkt geen enkele redenen om het leven in de dorpen en stadjes (en hun pastores) van de 18e eeuw te idealiseren. Niet voor niets ging hun werk zich van lieverlede op verzoening richten en op individueel en plaatselijk herstel (eerherstel). Katholiek leven behelsde meer dan vrome oefeningen, maar wilde het hele leven raken. 

Heilig Hart
Donders en De Veuster beëindigden hun brieven graag met de uitdrukking van hun toewijding aan het Heilig Hart of de Heilige Harten. Toen de Heilige Stoel in 1765 de viering van een Heilig Hartfeest autoriseerde was dat op enigerlei wijze ook een officiële erkenning van die geveelsgodsdienst die gedurende heel de 18e eeuw door de volksmissionarissen was verspreid. Rome stelde dat deze devotie - zo heftig bestreden door jansenisten en 'verlichte' christenen als bijna ketters - ook de godsvrucht was van de paus en van heel de kerk. Clemens XIII versterkte met deze machtiging de affectie en de devotie voor de Christus "uit liefde lijdend voor de mensen." In plaats van de oude dreigingen was de liefde van Christus een boodschap van hoop geworden. Ze werd aankondiging van heil voor wie liefde met liefde beantwoordde. Een God die zozeer de mensen had bemind kon niet willen dat ze verloren gingen of verdoemd werden. We zien dit midden in de 18e eeuw bij Margaretha Maria met alle telbare, om niet de te zeggen aftelbare, beloften. Bij Alphonsus konden de mensen ervaren dat hoe sterker de liefde tot Christus was, hoe zachter men werd in de biechtstoel. Het past helemaal in de lijn van deze ontwikkelingen dat Leo XII in zijn encycliek Cantate Christi van 1825 de clerus uitnodigt minder rigoreus te zijn in de biechtstoel en vooral niet de absolutie alsmaar uit te stellen. De pastoor van Ars, bekend en geliefd bij de 19e eeuwse clergé en groot biechtvader, leerde zijn aanvankelijke strengheid matigen. Een goed priester moest zich steeds meer vertegenwoordiger weten van de mee-lijdende Christus: de Christus die men dichtbij de noden van de mensen mocht zien, Christus 'redemptor mundi'. De mens was niet zover van God af als lang was beweerd. Nieuwe verschijningen en wonderen kwamen dit nabije van God bevestigen (Lourdes, La Salette). Het is uit deze concrete en nabije godsvrucht dat Donders en De Veuster hun missionaire roeping putten. Als men vraagt naar hun missiologie en spiritualiteit dan kom je uit bij dat ieder kon rusten in Jezus' Hart, dat Jezus meeleed met alle noden van de mensen, dat er redding was voor en kon worden aangezegd aan alle mensen, de meest verlatenen, de uitgestotenen, de mensen aan de "uiteinden

De ban van het heidendom
Zoals al met Jan Roes opgemerkt "raakten sinds het begin van de twintigste eeuw de Nederlandse katholieken meer en meer in de ban van het heldendom, waarmee 'hun' zonen en dochters 'ginds overzee' streden voor Christus en Zijn Kerk". Roes wijst dan als binnenkomer op het verhaal dat de Apostolische Priesterbond bracht over de Franse missionaris Théophane die reeds als kind de drang naar het martelaarschap in zich gevoeld zou hebben en onthoofd werd in het Vietnameze Tongkin. Hij had het hoger kunnen zoeken, in Rome zelf, want Donders en De Veuster moeten van hun apostolische vicarissen hebben gehoord hoe het met missie gegaan was of niet gegaan was op het Eerste Vaticaans Concilie. Daar was rumoer ontstaan over de aanwezigheid van de apostolische vicarissen - utramontanen uiteraard die door hun economische afhankelijkheid van Rome gemakkelijk door de paus als stemvoer zouden kunnen worden gebruikt. Maar de verheerlijking van deze 'geloofshelden' was echter zo'n apologetisch motief geworden in een kerk die alsmaar opdoffers kreeg, dat men uiteindelijk al die mannen uit India, Achter- Indië, Australië, Oceanië, enz. niet uit Rome weg kon houden. En voor zover missie dat nodig had was er Louis Veuillot. Pinksteren 1870 werd de vierde apostolisch vicaris van Korea in Rome geconsacreerd door de kardinaal van Rouaan en een stoet mede-consecratoren. Zijn drie onmiddellijke voorgangers, veel missionarissen en ontelbare gelovigen waren in Korea als martelaar gevallen. In dit groots opgezette missiefeest kwam de typisch 19e eeuwse missiecombinatie van geloofsmoed, heroïek en papalisme bijeen. De groots opgezette wijding moest veel vergoeden. In Europa was veel aan het verloren gaan, maar de kerk was nog niet verslagen.

Missionaris-martelaar
Ik kom straks terug op de zaak van missie tijdens het Eerste Vaticaans Concilie. Hier gaat het nu over de verering van de missionaris martelaar, de held van de missie. De in China vermoorde bisschop Hamer werd gepresenteerd als voorbeeld van ware missieliefde en "verpersoonlijking van de Christelijke offervaardigheid". Met zoveel andere missionarissen deelden Donders en De Veuster in de verering "die in elke missionaris een martelaar voor Christus zag. Zo niet in de meest letterlijke zin dan toch zeker meer dan alleen maar figuurlijk." Als zodanig sprak de missionaris geweldig tot de verbeelding. Een niet onverdienstelijk publicist als Damiaans medebroeder Cox verwoordt het zo: "Persoonlijkheden als de missionarissen - ook menschen van vleesch en bloed, óók mensen van onzen tijd, van onze Cultuur, ook menschen, die misschien eerst na harden strijd het egoïsme van hun eigen wil verwonnen en aan de goederen der aarde verzaakten, om met de hongerenden te hongeren, zulke persoonlijkheden bezielen. Met hen gelooven, hopen, beminnen, juichen en weenen, sidderen en bidden wij, kinderen zoowel als volwassenen". Je mag je afvragen wat het meeste indruk maakte in het vaak gememoreerde 'het christelijk heroïsme van onze missionarissen'. Het heroïsme (de held van Molokai) of dat 'ons'. De bereikbaarheid van een ideaal. Als Gerard Brom refereert aan het verschijnsel van de missietentoonstellingen (echte happenings tot in de zestiger jaren, Damiaan en Donders en vele andere ordescoryfeeën te midden van allerlei exotica en collectebussen), raakt hij "een beetje in vervoering bij het beschrijven van zo'n pater met een vreemd accent, de Christusgezant in persoon, die aan onbekende zielen de Blijde Boodschap heeft gebracht". Ik houd het op dat 'ons', de oom of de tante, de neef of het buurmeisje, die het toch maar deden in die 'verre landen'. Dat moeten wij toch ook kunnen. Joke Linders, Witte Zuster in donker Afrika. Portret van een boerenfamilie (2008) reconstrueert het leven van haar tante aan de hand van brieven, reisverslagen, documenten het leven van haar tante Aagje Wesselingh die tien jaar is als ze besluit de negers in Afrika te gaan helpen. Op haar twintlgste treedt ze in bij de witte zusters in Esch. Een tante werkt dan al in Oeganda. Aagje komt er pas na de eerste wereldoorlog. Beide staan nu nog in hoge ere bij de bannabikira, de dochters van Maria, een fameuze inheemse congregatie voor wie tante en nicht baanbreeksters zijn geweest. "Ach, moeder, u kunt nog genoeg andere hulp krijgen. In Oeganda zijn er zo velen die door niemand geholpen worden. Laat mij naar mijn negers gaan. Velen toch zouden misschien wel willen, maar kunnen niet. Anderen zouden wel kunnen, maar willen niet of althans voelen zich er niet toe aangetrokken. Ik kan en wil beide dus."

Wereldkerk in wording
Donders en Damiaan stonden door hun werk dichtbij de mensen. Damiaan's meest bekende woord 'wij melaatsen', overigens uitgesproken vóór hij bij zichzelf melaatsheid constateerde, kwam in de plaats van de gevleugelde, 19e eeuwse aanduiding van 'de zielen gezeten in de schaduw van duisternis en dood'. Hoe dat 'dichtbij-de-mensen' navolgers heeft getrokken blijkt uit een eerste evaluatie van de interviews die in het kader van de KomMissieMemoires werden afgenomen. Het missiemotief bij uitstek: "zich met groot idealisme in te zetten voor hun medemensen elders in de wereld". Lang niet iedereen was zich bewust van zijn plaats in het kerkelijk spectrum van het Vaticaanse missiebeleid, waardoor de indruk kan ontstaan, dat zij zich gemakkelijk door de katholieke kerk als een instrument lieten gebruiken". In het algemeen gaat men ervan uit dat de verklaring voor het succes van de katholieke misslonering in de 19e eeuw te danken is aan de gelukkige combinatie tussen het aanbod aan missionarissen van ordes en congregaties en de beleidskracht van de Propaganda Fide in Rome. In het werk van Donders en Damiaan zijn beide aan de orde. De Redemptoristen kregen Suriname in hun maag gesplitst in een Nederland dat formeel zelf nog onder de Propaganda Fide viel en de Nederlandse katholieken vonden dat ook zij recht op missionering hadden in de kolonies waar ze altijd buiten gehouden waren. Bij de Picpussen van Damiaan speelde wel heel uitdrukkelijk dat ze Frans nationalisme tegenover het gallicaanse Frankrijk gediend wisten met een goede relatie met Rome. Het is niet onbelangrijk dat Gregorius XVI eigenlijk ruim twintigjaar het centrale missiebeleid in handen had. Te voren had hij ervaring opgedaan met de voormalige Spaans-Amerikaanse landen die hun onafhankelijkheid ook kerkelijk erkend wilden zien, maar daarvan uitgesloten werden door Spanje dat voor Rome meer voorstelde dan de nieuwe landen. Onder Gregorius' aansporingen en pressie (de jezuïetengeneraal Roothaan moest er onderdoor en had in 1853 al 20% van zijn leden in 'de missie' staan) gingen veel nieuwe congregaties missiewerk aan de activiteiten toevoegen, anders dan waarvoor ze aanvankelijk gesticht waren.

Gelijke rechten
Voor de ontwikkeling van minder aan hun koloniale moederland verbonden missies is de toenemende beleidskracht van de Propaganda Fide zeer belangrijk geweest en daarvoor stond in feite Gregorius XVI. Hij stelde, ook in zijn strijd met Portugal, de kerk af op haar toekomst. In zijn apostolische brief In supremo van 1839 werd de handel in negerslaven nogmaals ten scherpste veroordeeld en vooral de zogenaamde 'beginsels' daarachter, vooral de ongelijkheid van de rassen. Voor de kerk van Christus, stelde Gregorius zijn er slechts mensen met gelijke rechten, allen zijn immers geroepen tot dezelfde bovennatuurlijke eind bestemming. Het grote charter van de 19e-eeuwse missie vormde Gregorius' instructie Neminem perfecta. De uitbreiding van de kerk berust op twee grondslagen: de vorming van plaatselijke kerken door de oprichting van bisdommen én de opleiding van een eigenlandse geestelijkheid. Inheemse bisschoppen kunnen gekweekt worden door hen eerst zich te laten inwerken als vicaris generaal. Inheemse priesters moeten nergens als een soort hulp clerus misbruikt worden. Men moet afzien van de traditie vrome mannen enkel als catechist tewerk te stellen. Alle tijd moet aan scholen worden besteed "want de nieuwe christengemeenschappen mogen niet altijd en eeuwig van het buitenland afhankelijk blijven".

Vaticaans concilie
Tijdens het Eerste Vaticaans Concilie werd deze lijn grotendeels aangehouden in het ontwerp-missie schema: weinig missionaire inhoudelijkheid, des te meer bestuurlijkheid. Sommige Europese episcopaten hadden meer zorg voor het missiewerk, met name het Franse episcopaat. Terwijl de Propaganda Fide er in slaagde de band tussen missies en koloniaal moederland losser te maken, werd de Propaganda Fide zelf afhankelijker van het Vaticaans bestuur. Missie werd inzet van een universalistische politiek die beginnende lokalisering van catechese, priesteropleiding frustreerde. De Propaganda verloor veel van haar 'vrije ruimte'. Deze kerkelijke ontwikkelingen stonden op zich nog ver van Hawaï en Suriname, om niet te spreken van Donders en De Veuster. Ze zijn wel mee bepalend voor hun perceptie in de katholieke wereld. Daarvoor een kort citaat uit het eerste rondschrijven van Leo XIII: "De Kerk is de bron van de ware beschaving. Zonder Kerk is de beschaving leeg, louter het werk van mensenhanden. De Kerk bestrijden, haar gezag afvallen is feitelijk het bestrijden van de ware ontwikkeling en vrede binnen een burgerlijke samenleving. De Kerk biedt zich aan de staat aan én aan de samenleving om samen te werken aan het geluk van de mensen en de vrede onder de naties". Tegen het einde van de 1ge eeuw, op het hoogtepunt van het Europees imperialisme, liet Rome weten: onze katholieke missies vormen de ziel voor de Europese beschavingsambities. De ziel dus, het supplement dat aan die ambities radicaal ontbreekt.

Blijvende inspiratie
Eigenlijk nam pas na Donders en De Veuster de Nederlandse en Belgische bijdrage aan de wereldmissie een hoge vlucht. Damiaans faam bood de Picpussen een directe toegang tot Nederland. Je mag hem best de 'stichter' van de Nederlandse provincie van de Picpussen noemen. De Nederlandse katholieken - merkt Albert van der Zeijden op - gingen zich volledig identificeren met de nieuwe overzeese misslonering. "Ze hadden weer iets om trots op te zijn. Leverde Nederland niet het hoogste aantal missionarissen van de hele katholieke wereld?" België haalde in 1936 het stoffelijk overschot van Damiaan De Veuster terug naar Leuven. Hij zou er meer vereerd zijn dan op Molokai zelf dat geleidelijk aan zijn melaatsenstatus verloor. Damiaan en Donders komen uit een wereld, een kerk, een omgaan met het Heilige die begin een en twintigste eeuw althans in Europa nauwelijks nog herkenbaar is en die in godsdienstsociologische beschouwingen wordt weggeschreven als de wereld van "Rooms cultureel imperialisme". Door de huidige ontwikkelingen binnen de Europese kerken die hun maatschappelijke bepaling verliezen en wier toekomst zou liggen tussen op het innerlijk gerichte service-kerk of keuze-kerk lijken missionarissen als Donders en Damiaan sociale apostelen geworden uit een verleden dat er niet meer toe doet. Op 11 oktober 2009 wordt Damiaan in Rome heilig verklaard. De vele mensen die in Leuven naar zijn graf komen, weten dat dat heilige niet slaat op naarstig zoeken naar een wonder, maar op het leven van een Vlaming die op allerlei manieren herkenbaar is in hun eigen leven, maar daar iets meer van maakte omdat hij omkeek naar anderen, niemand uitsloot en daarover vreselijk ruzie kon maken met dé autoriteiten. Ook die van de kerk, ook die van zijn religieuze orde. Nu maar hopen dat Peerke Donders, wiens bidprentje toch waarlijk oud genoeg lijkt, spoedig volgt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten